Toggle navigation

Contact

Bel onze adviseurs
020 - 344 59 00,
of e-mail ons geheel
vrijblijvend
info@koppeladvies.nl

Geschreven door:
Marijn Bitter

19-12-2014

Rondetafelgesprek bij RB: Relatie tussen Fiscalist en Accountant

Rondetafelgesprek bij RB: Relatie tussen Fiscalist en Accountant

29 oktober jl, nam Nico Koppel deel aan het ronde tafelgesprek bij het RB. ‘Fiscalisten worden ook niet blij van rumoer rond accountants’.

Verslag: Ton Kamminga

De deelnemers aan het rondetafelgesprek: v.l.n.r.Martien Hermans, Nico Koppel, gespreksleider Eli Hendriks, Dirk ter Harmsel en Jan Wietsma.

Met enige regelmaat vullen de verhalen over tekortschietende accountants de kolommen van de landelijke dagbladen en diverse andere media. Een achtenswaardig beroep is daardoor in een vrije val geraakt waarvan de bodem nog niet in zicht lijkt. Sneu voor hen die het wel goed doen, en wellicht ook niet zo prettig voor de fiscalisten die met hen (moeten) samenwerken. Zuchten die straks ook onder het juk van alsmaar strengere toezichtsregels voor accountants, als vrijwel natuurlijke reactie op al die uitglijers? En gaat dat dan niet botsen met waar een fiscalist voor staat, te weten het belang van zijn klant? Over die spanning in de verhouding tussen fiscalist en accountant ging het in een rondetafelgesprek op 29 oktober jl. ten kantore van het RB.

Dat het daarbij niet de bedoeling was om uitsluitend met een stel fiscalisten te gaan zitten klagen over de sores waarmee de accountants de advieswereld hebben opgezadeld, moge duidelijk zijn. Dus werd het een boeiende mengeling van beide disciplines, vertegenwoordigd door de volgende vier heren:

  • Dirk ter Harmsel AA RB, plaatsvervangend voorzitter van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) en directeur vaktechniek accountancy bij Alfa Accountants en Adviseurs;
  • Martien Hermans, voorzitter van de Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen (NOAB) en vennoot bij MBV (management, begeleiding, vrije beroepen) te Nijkerk;
  • Nico Koppel RB, directeur-eigenaar van Koppel Belastingadviseurs te Amsterdam;
  • Jan Wietsma AA, is kennispartner bij Full Finance Consultants in Apeldoorn en voorzitter van de Stichting Kredietpaspoort.

Gespreksleider mr. Eli Hendriks RB, lid van de redactieraad van Het Register, zet meteen de toon door af te trappen met de stelling dat de fiscalist vroeger meeliftte op het achterrekje van de accountant. Is dat heden ten dage nog zo, is zijn bijna retorische vraag. Daar weet Koppel wel raad mee: ‘Ons bedrijf heeft geen accountants in huis. Voor zover nodig werken we op dat terrein samen met twee externe partners. Zes jaar geleden hebben we al gekozen voor een nieuwe strategie, waarbij we vaststelden dat de rol van de accountant naar de achtergrond wordt gedrongen als gevolg van de toenemende automatisering. De accountant was vanouds het centrale aanspreekpunt, maar is dat nu niet meer. Je kunt tegenwoordig op iedere hoek van de straat een jaarrekening krijgen. De aandacht verschuift nu veel meer in de richting van het advieswerk.’ Hermans is het hiermee eens en benadrukt dat de fiscalist zeker niet op het achterrekje zit en dat het in bepaalde situaties ook wel eens andersom is. Dat betekent inderdaad een andere rol voor de accountant, maar net zo goed voor de fiscalist. Volgens hem groeien beide beroepen steeds meer naar elkaar toe.

Wietsma herkent het achterrekje voor de fiscalist niet. In de eerste plaats is er een grote diversiteit in het werk van beide beroepsgroepen. Bij de grotere accountantskantoren bestaat een grote mate van eigen verantwoordelijkheid voor de fiscalist, die dan ook weinig te maken heeft met de dossiers van de accountant, zeker voor wat betreft de controlepraktijk. Eigenlijk groeien fiscalist en accountant hier zelfs van elkaar af. Daar staat volgens Wietsma tegenover dat in het mkb het vaak de fiscalist is die werk binnenhaalt voor de accountant.

Ook Ter Harmsel maakt gebruik van de metafoor van Hendriks door te stellen dat we te maken hebben met professionals die samen op de fiets zitten, waarbij de ene keer de een afstapt en de andere keer de ander. Het is waar dat de accountant vroeger een soort vanzelfsprekende entree had, want eens per jaar moest er toch een jaarrekening worden opgemaakt. Maar tegenwoordig is hij niet meer ‘in the lead’. Het klantcontact is immers veel diverser geworden: de ene keer betreft het een financiële vraag, dan een fiscale en dan weer een administratieve. Je ziet nu vaak, zegt Ter Harmsel, iemand het voortouw nemen die vooral communicatief vaardig is. Vanuit je totale dienstverlening kun je niet zonder relatiemanagement. Koppel en Hermans onderschrijven dat; ook op hun kantoren hebben ze speciale relatiebeheerders rondlopen.

Samenstelopdracht

In het mkb komt de aan de accountant opgedragen wettelijke controle vrijwel niet voor. Daar gaat het doorgaans om samenstelopdrachten in het kader van de jaarrekening. Heb je daar eigenlijk wel een accountant bij nodig of kun je dat net zo goed overlaten aan een administratiekantoor, is de volgende prikkelende vraag van Hendriks. Deze voor de accountant nogal existentiële vraag wordt genuanceerd beantwoord. Zo meent Ter Harmsel dat de mkb-accountant die denkt zich nog te kunnen onderscheiden met het opstellen van jaarrekeningen, het pleit gaat verliezen, bijzondere situaties daargelaten. Hij ziet nog wel twee voordelen van een accountant: die wordt geacht het goed te doen en de klant heeft verhaalsmogelijkheden als hij in de fout gaat.

Op zich kan Hermans zich vinden in de stelling dat samenstelopdrachten net zo goed door een administratiekantoor kunnen worden uitgevoerd. De toegevoegde waarde zit hem daarbij in het interpreteren van de gegevens ten behoeve van de klant. Een administratiekantoor kan dat ook, maar dat is sterk afhankelijk van het kantoor in kwestie. Dat vindt ook Wietsma: ‘Het is allemaal een kwestie van kennis en kunde. Je moet achter de cijfers kijken. Contextduiding is waar ondernemers behoefte aan hebben.’ Volgens hem zouden accountants dat veel sterker kunnen doen: één keer per jaar evalueren is wel erg magertjes. Vooralsnog beschouwt hij de samenstelopdracht annex aangifte IB/PVV voor zzp’ers en kleine ondernemers overigens nog niet als een commodity.

Ook Ter Harmsel vindt de jaarrekening om dezelfde reden geen geschikt instrument voor advisering; bij hem zijn de periodieke rapportages daarvoor leidend. En Hermans zou liever spreken van een ondernemingsrapport in plaats van een jaarrekening. De laatste wordt toch vooral gezien als weinig meer dan een formeel vereiste voor een rechtspersoon.

Werkprogramma’s

Alles goed en wel, riposteert Hendriks, maar voor een samenstelopdracht is een administratiekantoor doorgaans wel een stuk goedkoper dan een accountant. Die opmerking maakt het nodige los en leidt ons naar het fenomeen werkprogramma. Ter Harmsel: ‘Een accountant doet het niet goed als hij klakkeloos de voorgeprogrammeerde werkprogramma’s volgt. Van belang is dat je vaststelt waar het bij een klant echt om gaat en om daar vervolgens je energie en tijd in te steken. Accountants moeten het lef hebben om het werkprogramma per klant op maat te maken en dus alleen dat doen wat ertoe doet.’ Wietsma geeft het volgende voorbeeld. Een vraag luidt: is er sprake van een ijzeren voorraad? Dit terwijl zoiets nauwelijks meer voorkomt. Volgens hem is het klakkeloos volgen van werkprogramma’s een volstrekt verkeerde weg. Hermans valt hem bij: ‘Als we dat zouden doen, komen we bij ons kantoor makkelijk aan 2250 extra uren voor het afhandelen van onnodige vragen. De samenstellers moeten altijd blijven nadenken over welke vragen noodzakelijk zijn en welke niet.’

Samenwerking taboe?

Is het voor een fiscalist eigenlijk niet beter om de samenwerking met de accountant te beëindigen, c.q. hem buiten de deur te houden? Zover wil niemand gaan. De fiscalist moet in elk geval onafhankelijk zijn, zegt Hermans, maar de accountant en de fiscalist trekken vaak samen op. Als de kernwaarden van beide beroepsgroepen gelijk zijn, ontmoet dat geen bezwaar. Het gaat pas wringen als de fiscalist de rand op zoekt van de ruimte die hem wordt geboden. Koppel beaamt dit: ‘Wij hebben veel advocaten, IT-ondernemingen en internationale ondernemingen als klant. We zoeken de rand niet op, want wij, en onze klanten, zijn juist gebaat bij rust aan het front. Wel stellen we altijd de vraag: welk risicoprofiel heb je als klant? En dan zeggen we er ook bij dat langs het randje gaan de nodige kosten met zich brengt of kan brengen, vanwege de strijd die dat kan opleveren. Daar moet je de klant wel van tevoren op wijzen.’

Wietsma ziet vooral spanning in de controlepraktijk voor de fiscalist. Hij doelt dan op de grotere kantoren met een fiftyfifty verdeling van accountants en fiscalisten. Ter Harmsel legt de scheidslijn liever bij controle versus niet-controle. In de controlepraktijk zijn er strenge regels om de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen. Die regels beperken de mogelijkheden voor de fiscalisten om te kunnen adviseren.

Ook een ingebakken cultuurverschil speelt volgens Wietsma een rol in de karakterisering van beide beroepsgroepen. De accountant dient een getrouw beeld van de onderneming te geven en is daardoor meer iemand van de consensus. De opdracht aan de fiscalist is om de klant zo weinig mogelijk belasting te laten betalen. Hij is daardoor een stuk strijdbaarder en procedeert ook makkelijker.

Wettelijke regeling voor fiscalist?

Gesteld dat accountants en fiscalisten wel een gezamenlijke praktijk voeren, zou het beroep van fiscalist dan niet eveneens wettelijk moeten worden geregeld, vraagt Hendriks, bij welke gedachte hem overigens de koude rillingen over de rug lopen. Ook Hermans ziet daar niets in. Bij hem op kantoor gelden vier basisprincipes: vertrouwen, respect voor wet- en regelgeving, integriteit en maatschappelijke verantwoordelijkheid. We willen allemaal minder regeldruk, vervolgt hij, maar we zoeken als fiscalisten te vaak de rand op. Dan is het ook geen wonder dat er extra regelgeving komt. Hermans beschouwt zichzelf als een rasechte idealist: als we allemaal het goede willen, krijgen we een betere samenleving. Ook Wietsma pleit voor zo veel mogelijk integriteit. Volgens hem moeten beroepsgenoten elkaar kunnen aanspreken op ongewenst handelen en uiteraard geldt dat onverkort voor accountants en fiscalisten. Repressief optreden helpt naar zijn mening niet. Verder is het zaak om met je voelsprieten midden in de maatschappij te staan. Die maatschappij verandert namelijk voortdurend. Wietsma: ‘Nog maar een paar decennia geleden was er relatief weinig aandacht voor handel met voorkennis. Dat is vandaag de dag wel anders.’

Dat de maatschappij voortdurend verandert, is ook te zien aan het sterk toegenomen aantal zzp’ers en de knelpunten die zich daarbij manifesteren. Regelmatig valt bijvoorbeeld de opvatting te lezen dat een zzp’er in fiscaal opzicht wel erg in de watten wordt gelegd. In de woorden van Koppel: bij vakspecialisten ontbreekt het aan besef van maatschappelijke relevantie. Die zeggen dan: word zzp’er en verdien de eerste drie jaar 25.000 euro belastingvrij. De aanzuigende werking die daarvan uitgaat – en die deels schijnzelfstandigheid veroorzaakt – wil staatssecretaris Wiebes nu aan banden leggen. Maar volgens Hermans spant hij met de voorgenomen maatregelen het paard achter de wagen. Zo’n beetje iedereen is erop tegen, zegt hij, maar Wiebes zet het toch door. Bij de werkkostenregeling zien we ook al een voorbeeld van een ongewenste, want zo niet bedoelde toepassing: bedrijven willen die regeling misbruiken om bonussen aan de directie uit te delen.

Tja, zegt Hendriks, het RB is hoe dan ook tegen een wettelijke status voor de fiscalist. Een accountant is er voor het publieke belang, maar de fiscalist dient het belang van zijn klant en wil voor hem het beste. Helemaal vrij in zijn handelen is de fiscalist trouwens ook weer niet; het bestuursrecht, en dan met name de vierde tranche Awb, maant hem wel degelijk tot integer gedrag. Volgens Koppel moet je bij de keuze om af te zien van een wettelijke regeling vervolgens wel zorgen voor een adequate set interne regels en bijbehorend toezicht.

Onder de knoet

Het is met name de publieke functie van de accountant en het falen daarvan dat de aandacht heeft getrokken. Het is duidelijk, zegt Ter Harmsel, dat die categorie inmiddels onder de knoet zit. Dat geldt niet alleen voor de grote kantoren, maar voor alle kantoren die wettelijke controles doen. En als de kwaliteit niet op orde is, is een logisch gevolg dat er nadere regelgeving komt. En als die regelgeving doorsijpelt naar de categorie niet-wettelijke controle, heeft dat tot gevolg dat de de goeden onder de kwaden moeten lijden. Nou ja, zegt Koppel, stel je eens voor dat in een ziekenhuis 80% van de oncologen en chirurgen zijn werk niet goed doet. Dan staat toch de hele goegemeente op zijn achterste benen?

Volgens Ter Harmsel is het in de cultuur van de accountancy ergens fout gegaan. Door de druk op de budgetten en veel nadruk op commercialiteit is er te weining aandacht besteed aan kwaliteit. Veel accountants zijn van goede wil, vult Wietsma aan, maar uiteenlopende karakters vormen een belemmering voor de onderlinge samenwerking, waardoor alles stil komt te staan. Accountantsmaatschappen leunen rustig achterover; eigenlijk komt men pas in beweging nadat de AFM langs is geweest. Maak vrijplaatsen waar je kunt zeggen wat je wilt, adviseert Wietsma, want zo houd je je beroep en je vak scherp.

Ook Ter Harmsel vindt dat je het lef moet hebben om problemen te benoemen. Moeilijk genoeg, zegt hij, want wie heeft er bijvoorbeeld ten tijde van de hausse in woekerpolissen en winstverdriedubbelaars zijn klanten gewezen op de risico’s van deze producten? Wietsma opnieuw: wat integer is, wordt bepaald door de maatschappelijke context. En die verandert tegenwoordig bijna met de dag. Daarom is voor Ter Harmsel de wet- en regelgeving de enige norm waaraan je objectief kunt toetsen. Om elke keer als de maatschappij iets anders wil, daarin mee te gaan, is niet te doen. Maar daarnaast, vult Hermans aan, is er ook nog zoiets als de geest van de wet. Daar moeten we rekening mee houden. Voor hem gaat dat zelfs zover dat een integere adviseur niet zou moeten meewerken aan de mogelijkheid van de eerder aangehaalde directiebonus met behulp van de werkkostenregeling. Volgens Hendriks zou de consequentie daarvan zijn dat de belangenorganisaties telkens om de tafel moeten om piketpaaltjes te slaan.

Ten slotte

Een gesprek over de relatie tussen fiscalisten en accountants beweegt zich haast onvermijdelijk in de richting van de problemen waarmee de accountancy nu al geruime tijd worstelt, te weten het opzichtig falen van een deel van deze beroepsgroep. De strenge regels die de accountants als gevolg daarvan krijgen opgelegd, kunnen de fiscalist afschrikken. Die opereert immers primair in het belang van de klant, terwijl de accountant normaal gesproken een getrouwe weergave van de feiten zal nastreven, ook wanneer hij uitsluitend samenstelopdrachten uitvoert. Op de gespreksdeelnemers lijkt deze tegenstelling minder zwaar te drukken; bijna in koor belijden ze een opstelling waarin niet de uiterste rand van de fiscale mogelijkheden wordt opgezocht, laat staan dat ze erover heen zouden gaan. Die kunnen dus wel samen door één deur. Vooralsnog moet de conclusie luiden dat met name de fiscalisten bij de grote accountantskantoren zich achter de oren krabben over hoe het verder moet.

Nico Koppel: ‘Je kunt tegenwoordig op iedere hoek van de straat een jaarrekening krijgen’

Dirk Ter Harmsel: ‘Je ziet nu vaak iemand het voortouw nemen die vooral communicatief vaardig is’

Jan Wietsma: ‘Contextduiding is waar ondernemers behoefte aan hebben’

Martien Hermans: ‘Als we de werkprogramma’s klakkeloos zouden volgen, komen we makkelijk aan 2250 extra uren’

Jan Wietsma: ‘Beroepsgenoten moeten elkaar kunnen aanspreken op ongewenst handelen’

Martien Hermans: ‘We willen allemaal minder regeldruk, maar we zoeken te vaak de rand op’

Nico Koppel: ‘Als 80% van de oncologen en chirurgen zijn werk niet goed doet, staat toch de hele goegemeente op zijn achterste benen?’

Dirk Ter Harmsel: ‘Je moet het lef hebben om problemen te benoemen’

Bron: RB

Send this to a friend